Het spreken

Het spreken is, naast bewegen en denken, dat wat ons tot mens maakt. Het is wat ons onderscheidt van de dieren. Ieder doet dit spreken op geheel eigen wijze. Het timbre, de stemmelodie, articulatie, woordgebruik en zinsbouw dragen bij aan een uiterst persoonlijke wijze van spreken, van zich uitdrukken. Nog afgezien van de vele talen en dialecten die dit spreken ook kleuren.

Hoe ontstaat het spreken bij het jonge kind?

Als het kind eenmaal geboren is, dan is het nog niet “af”. Het geboorteproces gaat nog verder. De hersenen moeten zich nog ontwikkelen, het spreken is er nog niet en de bewegingen bestaan hoofdzakelijk uit reflexen. Maar het nabootsend vermogen is bij het kleine kind ongelofelijk sterk en fijnzinnig aanwezig. Het kind kijkt vooral naar beweging. In het begin vooral de kleine bewegingen van de mimiek, de oogopslag, de lach. Het komt uit een wereld waar alles beweging was, waar het in de beweging leefde en dit vermogen om beweging op te nemen en na te bootsen, neemt hij mee bij de geboorte. Degene die het kind het liefst nabootst zijn zijn ouders. Die zijn hem het vertrouwdst en die die zijn hem het dichtst nabij.

De spraak is na de geboorte muzikaal. Overal ter wereld spreken de kinderen in het begin dezelfde klinkers. De spraak is nog universeel en nog niet gedifferentieerd. Na drie maanden beginnen bepaalde klinkers te verdwijnen. Het kind komt in zijn taalgebied aan. Tegelijkertijd oefent hij het bewegen. De ontwikkeling van de beweging en de spraak gaan hand in hand. Een grote sprong voorwaarts wordt gemaakt als het kind eenmaal rechtop gaat staan. Door nabootsing leert een kind vanuit het liggen, naar het zitten en staan te komen. Zonder voorbeeld van iemand die rechtop staat, komt een kind niet tot staan. In het staan leert het de zwaartekracht in het eigen lichaam te ervaren. Zijn evenwicht en bewegingsmogelijkheden nemen in rap tempo toe en de medeklinkers, vooral de stootklanken, worden flink geoefend. De spraak wordt gearticuleerder.

Dit proces van leren bewegen en spreken kun je een kind op deze leeftijd niet aanleren. Het spreken ontwikkelt een kind samen met hoge geestelijke wezens die de spraak in het kind, met het kind ontwikkelen. Hij doet dit vanuit een wil, die groter is dan hijzelf, een scheppende wil. Dit proces duurt drie jaar. Drie jaar waarin het kind vanuit de beweging tot spreken komt. Hij ontwikkelt een herinnering aan de woorden die geleidelijk tot gedachten worden. Uiteindelijk treedt het zelfbewustzijn op waardoor het kind nu “Ik” gaat zeggen. Een teken dat de geestelijke spraakwezens zich hebben teruggetrokken, en het kind nu zelfstandig verder de spraakontwikkeling ontwikkelt. Het kind ervaart zich nu als een zelfstandig wezen.

Het spreken dat tussen denken en bewegen in staat, ook fysiek, is een beweging van binnen naar buiten. Als kinderen niet spreken, wil dat niet zeggen dat ze niet kunnen spreken, maar om de een of andere reden die beweging naar buiten niet maken. Soms zijn ze alert, soms maken ze moeizaam contact, maar in beide gevallen zijn ze op zoek naar verbinding. Door terug te grijpen op de beweging die aan de spraak vooraf gaat, de euritmie, ontstaat er een andere dynamiek. Het alerte kind komt meer in zijn eigen binnenwereld aan, zijn fantasie, het andere kind vraagt om meer wakkerheid. Die moet je juist leren om naar buiten te treden. Uitnodigen om weer na te bootsen. Door die nabootsing weer aan te spreken door de beweging, ontstaat er weer verbinding.

Want dat is wat het bewegen en spreken doet: het verbindt.

Anneke Kraakman, euritmietherapeut